De Ellendigen (Deel 2 van 5). Victor HugoЧитать онлайн книгу.
en Blücher Waterloo te ontnemen, is dit Engeland en Duitschland iets ontnemen? Neen. Noch het roemrijk Engeland, noch het doorluchtig Duitschland zijn in het probleem van Waterloo betrokken. Den hemel zij dank, de volken zijn groot buiten de sombere toevallen des degens. Noch Duitschland, noch Engeland, noch Frankrijk worden door een scheede besloten. In dit tijdperk, waarin Waterloo slechts een wapengekletter is, heeft Duitschland Goethe boven Blücher, Engeland Byron boven Wellington. Onze eeuw verheft zich op de ontwikkeling van den geest, en Engeland en Duitschland prijken in heerlijken glans op dit veld. Zij zijn majestueus, wijl zij denken. De vooruitgang der beschaving is mede hun werk, deze ontstaat uit hen en niet door het toeval. De grootheid welke zij in de negentiende eeuw hebben, heeft Waterloo niet tot oorsprong. Slechts barbaarsche volken breiden zich plotseling na een overwinning uit. ’t Is de vluchtige zwelling der rivier na een stortvloed. De beschaafde volken, vooral in den tijd dien wij beleven, stijgen of dalen niet door het geluk of het ongeluk van een veldheer. Hun soortelijk gewicht in ’t menschelijk geslacht ontstaat uit iets meer dan uit een veldslag. Hun eer, hun waardigheid, hun verlichting, hun genie zijn, Goddank, geen nummers, welke de helden en veroveraars, deze hazardspelers, in de loterij der veldslagen kunnen nemen. Vaak is een verloren veldslag, gewonnen vooruitgang. Hoe minder roem, hoe meer vrijheid. De trom zwijgt, de rede neemt het woord. ’t Is het spel „die wint verliest.” Laat ons dus van weerszijden met kalmte over Waterloo spreken. Geven wij het toeval wat het toeval toekomt, en aan God wat God toekomt. Wat is Waterloo? Een overwinning? Neen. Een lot uit de loterij.
Een lot door Europa gewonnen; door Frankrijk betaald.
’t Was nauwelijks der moeite waard, hiervoor een leeuw te plaatsen. Waterloo is overigens de vreemdste ontmoeting, die in de geschiedenis voorkomt. Napoleon en Wellington. ’t Zijn geen vijanden, ’t zijn tegenstrijdigheden. God, die tegenstellingen bemint, heeft nooit opmerkelijker contrast en buitengewoner samentreffing geschapen. Aan de eene zijde nauwkeurigheid, bedachtzaamheid, wiskundige berekening, voorzichtigheid, verzekerde aftocht, bespaarde reserven, een volhardende koelbloedigheid, een onwrikbare methode, een krijgskunst die zich het terrein ten nutte maakt, een tactiek die de bataljons in evenwicht houdt, een bloedbad met de lijn afgemeten, de oorlog met het horloge in de hand, geregeld, niets aan het toeval overgelaten, de oude klassieke moed, de volstrekte juistheid; aan de andere zijde onwillekeurige ingeving en voorgevoel, de militaire zonderlingheid, het bovenmenschelijk instinct, de vlammende blik, iets onbekends, dat als de arend nederschiet en als de bliksem treft; een wonderbaarlijke kunst bij een verachtende onstuimigheid, al de verborgenheden eener diepe ziel, het verbond met het noodlot; de stroom, de vlakte, het bosch, de heuvel, opgeroepen en eenigerwijs gedwongen tot gehoorzaamheid, de despoot, zelfs zoover gaande van het slagveld te tyranniseeren; het geloof aan een goed gesternte gepaard aan de krijgswetenschap, haar uitbreidende, maar zonder regel. Wellington was de Barême van den oorlog, Napoleon de Michel Angelo, en ditmaal werd het genie door de berekening verwonnen.
Aan beide zijden wachtte men iemand. De nauwkeurige rekenaar slaagde. Napoleon verwachtte Grouchy; deze kwam niet. Wellington verwachtte Blücher: deze kwam.
Wellington is de klassieke oorlog, die revanche neemt. Bonaparte had, bij zijn opkomst, dien oorlog in Italië gevonden en trotsch geslagen. De oude uil was voor den jongen gier gevlucht. De oude krijgskunst was niet alleen verpletterd, maar te schande gemaakt. Wie was deze zesentwintigjarige korsikaan, wat beteekende deze schitterende onbekende, die alles tegen, niets vóór zich had, zonder levensmiddelen, zonder ammunitie, zonder geschut, zonder schoenen, schier zonder wapens, zich met een handvol soldaten tegenover legerdrommen op het verbonden Europa wierp en ongerijmd, tegen alle regels, schier onmogelijke overwinningen behaalde? Wat was deze nieuweling in den oorlog, die de stoutheid van een bovenaardsch wezen had? De militaire hoogeschool deed hem in den ban, daar hij haar ontvluchtte. Hierdoor ontstond een onverzoenlijke vijandschap van het oude Cesarisme tegen het nieuwe, van de nauwkeurige sabel tegen het vlammende zwaard, en van het schaakspel tegen het genie. Den 18 Juni had deze vijandschap het laatste woord, en schreef, onder Lodi, Montebello, Montenotte, Mantua, Marengo, Arcola: „Waterloo.” Zege der middelmatigheid, die de meerderheid behaagt. Het noodlot nam genoegen met deze ironie. Bij zijn ondergang vond Napoleon een jongen Suwarow voor zich.
Om Suwarow te hebben was er inderdaad niet meer noodig dan Wellington’s haar grijs te maken.
Waterloo is een veldslag van den eersten rang, door een veldheer van den tweeden rang gewonnen.
Wat men in den veldslag bij Waterloo moet bewonderen is Engeland, de Engelsche standvastigheid, de Engelsche vastberadenheid, het Engelsch bloed; wat Engeland er het heerlijkst heeft gehad, is, als ik ’t zeggen mag, zich zelf. ’t Is niet zijn veldheer, ’t is zijn leger. Zonderling ondankbaar, verklaart Wellington, in een brief aan lord Bathurst, dat zijn leger, ’t welk den 18 Juni 1815 gestreden heeft, een „afschuwelijk leger” was. Wat zegt hiervan de donkere ontzaggelijke hoop beenderen onder de voren van Waterloo begraven?
Engeland is tegenover Wellington te nederig geweest. Wellington zoo groot te maken is Engeland verkleinen. Wellington is slechts een gewoon held. De grijze Schotten, de horseguards, de regimenten van Maitland en Mitchell, de infanterie van Pack en van Kempt, de cavalerie van Ponsonby en van Somerset, de Hooglanders die onder het schroot op de pibroch spelen, de bataljons van Rylandt, de jonge recruten, die nauwelijks het geweer wisten te hanteeren, en de oude benden van Esslingen en van Rivoli het hoofd boden, – ziedaar wat grootsch is. Wellington was volhardend, en dit was zijn eenige verdienste; wij willen er niets op afdingen, maar de minste zijner voetknechten en ruiters was even standvastig als hij. De iron-soldier (ijzeren soldaat) is evenveel waard als de iron-duke (ijzeren hertog). Onze geheele vereering is voor den Engelschen soldaat, het Engelsche leger, het Engelsche volk. Zoo er een zegeteeken moet zijn, komt het Engeland toe. De kolom van Waterloo zou juister zijn, zoo zij in plaats van de gestalte eens mans, het beeld eens volks in de wolken verhief.
Maar het groote Engeland zal zich vertoornen over hetgeen wij hier zeggen. Het heeft nog, na zijn 1688 en ons 1789, zijn feodale hersenschim. Het gelooft aan de erfelijkheid en de hierarchie. Dit volk, dat door geen ander in macht en roem wordt overtroffen, acht zich als natie, niet als volk. Als volk onderwerpt het zich gewillig en neemt een lord tot hoofd aan. Als workman (arbeider) laat het zich verachten; als soldaat laat het zich stokslagen geven. Men weet, dat een sergeant, die naar ’t schijnt, in den slag van Inkermann het leger gered heeft, door lord Raglan niet kon vermeld worden, wijl de Engelsche militaire hierarchie niet veroorlooft in een rapport melding te maken van een held beneden den rang van officier.
Wat ons bovenal treft in een ontmoeting als die van Waterloo, is de wonderbare behendigheid van het toeval. De nachtregen, de muur van Hougomont, de holle weg van Ohain, Grouchy doof voor het kanon, Napoleon door den gids bedrogen, Bulow door den gids terechtgewezen, al deze omstandigheden zijn wonderbaar bestuurd.
In ’t algemeen moet gezegd worden, dat Waterloo veeleer een bloedbad dan een veldslag was. Waterloo heeft van alle geregelde veldslagen het kleinste front bij een zoo groot getal strijders. Napoleon drie kwartier; Wellington een half uur; twee en zeventig duizend strijders aan elke zijde. Uit deze gedrongenheid ontstond het bloedbad. Men heeft deze berekening en deze verhouding gevonden: Verlies aan troepen: te Austerlitz, Franschen, veertien percent; Russen, dertig percent; Oostenrijkers, vierenveertig percent. Te Wagram, Franschen, dertien percent, Oostenrijkers veertien percent. Aan de Moskowa, Franschen, zevenendertig, Russen vierenveertig percent. Te Bautzen, Franschen, dertien percent, Russen en Pruisen, veertien. Te Waterloo, Franschen, zesenvijftig percent, Gealliëerden eenendertig. Gezamenlijk voor Waterloo eenenveertig percent. Honderd vierenveertig duizend strijders; zestigduizend dooden.
Het veld van Waterloo heeft thans de kalmte, welke aan de aarde, als de rustige voedster van den mensch, behoort, en het gelijkt op alle vlakten.
Des nachts evenwel stijgt er als een tooverachtige nevel op, en zoo een reiziger er wandelt, er rondziet, er luistert, zoo hij mijmert als Virgilius op de noodlottige vlakte van Philippes, verschijnt het vreeselijke schouwspel voor zijn geest. De ontzettende 18 Juni herleeft; het valsche heuvel-monument wijkt, de leeuw, hoe dan ook, verdwijnt, het wezenlijke slagveld is er weder, infanterie-gelederen golven over de vlakte; in woesten galop vliegt de ruiterij langs den horizon; de verschrikte mijmeraar ziet het flikkeren der sabels, het schitteren der bajonetten, het vlammen der bommen, en verneemt het vreeselijke gebulder der elkander kruisende donders; hij hoort als een