Een Bezoek aan de Philippijnsche Eilanden. Bowring JohnЧитать онлайн книгу.
van de bijen en het gesjilp der vogelen; diepe ravijnen onder ons, bedekt met woudboomen, die nooit door den bijl van den houthakker zouden worden neêrgeveld; hoogten boven ons, die nog moeijelijker te bebouwen en met een heerlijken plantengroei versierd waren; beekjes en riviertjes die daar zacht kabbelend in grootere stroomen vloeiden en van daar langzaam hunnen weg naar den grooten oceaan baanden, – dat alles was genoeg om onze aandacht te trekken en onze belangstelling gaande te houden. Eindelijk bereikten wij eene vlakte op den kruin van een’ berg, waar twee fraai versierde draagstoelen, met een aantal dragers, voor ons gereed stonden en wij verwelkomd werden door eene schaar bevallige jonge vrouwen, op ponies gezeten, die zij met verwonderlijke vlugheid bestuurden. Zij waren allerliefst gekleed. De Alcalde noemde haar zijne Amazonas en eene lieve woordvoerster berigtte ons in zeer zuiver Castiliaansch, dat zij hier waren gekomen om ons naar Lucban te geleiden, dat eene mijl verder gelegen was. Dit was ons even welkom als onverwacht. Ik zag de Tagalezen onverschillig op den achter- of zijkant van hunne paarden gezeten. Het waren uitmuntende paardrijders, die links en regts gallopeerden en sprongen en met hunne fraaije zweep zwaaiden. Een muziekkorps geleidde ons, en de Indische huizen waar wij langs gingen, droegen de gewone teekenen van welkomstgroeten. Zelfs de wegen waren op meer dan gewone wijze versierd: eerebogen van versierde bamboes aan beide zijden en geweerschoten kondigden onze komst aan. De Amazonas droegen mutsen met linten en bloemen versierd; op de schouders hadden allen doeken van geborduurd pina, terwijl gekleurde voorschoten en rokken van inlandsch fabrikaat tot het schilderachtige uitzigt bijdroegen. Zij gallopeerden den geheelen weg langs, – voor, achter ons of, zoo de weg dit toeliet, aan onze zijde en schenen in alle bewegingen geheel op haar gemak te zijn. Als naar gewoonte begaven wij ons naar het klooster, waar wij den presiderenden monnik – een man van de wereld – aantroffen, die voorkomend, onderhoudend, zelfs geestig in zijne gesprekken was. Hij had vele toebereidselen voor onze komst gemaakt. De voornaamste lieden werden tot het middagmaal uitgenoodigd, waarbij menige geestigheid werd verkocht, en niet het minst door den monnik. Toen men van het schoone geslacht sprak (als de Indische meisjes daaronder gerangschikt kunnen worden) merkte kapitein Vansittart op dat hij 30 ongehuwde officieren aan boord van de Magicienne had.
«Ik doe iets – riep daarop de monnik – zend ze hier; ik zal ieder hunner eene lieve vrouw geven.»
«Maar gij moet ze eerst bekeeren.»
«Ja, ja, daar zal ik voor zorgen.»
«En dan de trouwpenningen opsteken?»
«Natuurlijk, dat is ’t voornaamste.»
Na het diner of souper, zooals men het noemde, werden de Amazonas, die ons ’s morgens vergezeld hadden, met nog eenige andere, binnengeleid; de tafels werden weggenomen en toen ik mij naar mijne slaapkamer begaf, was men nog druk bezig te dansen.
In de kamers van het klooster vond ik nieuwsbladen en boeken. De monnik was weetgieriger dan de meeste van zijne orde en men kon met hem een waarlijk onderhoudend en leerrijk gesprek voeren.
Wij keerden langs een anderen weg naar Majayjay terug, omdat wij een heerlijken waterval wilden bezigtigen, waar men zegt dat de rivier tot op 300 voet afdaalt. Wij kwamen op een rotsbrok zoo digt mogelijk bij den waterval, die een vreesselijk geweld maakte, maar de stof en mist, die weldra onze kleederen doorweekten, verduisterden het tooneel en maakten het ons onmogelijk de diepte van den val na te gaan. Hij wordt door eene karakteristieke schakering van bergen en bosschen omgeven, die wij geen tijd hadden te onderzoeken en waarover de inlanders ons slechts onvolledige mededeelingen konden doen. Zij wisten dat er zich dassen, wilde beeren, buffels en andere wilde dieren in bevonden, doch geen hunner was in die woeste streken doorgedrongen. Een reiziger was eens over de rotsen van den voet tot aan den top van den waterval geklommen.
Wij keerden naar Majayjay terug om door onze gastheeren in het klooster met de gewone gastvrijheid te worden verwelkomd en ontvangen, en nadat wij van onzen Alcalde afscheid hadden genomen, trokken wij naar Santa Cruz, waar wij in onzen felucca langs de kust voeren en te Calamba, een vlek van ongeveer 4,000 inwoners, aanlandden. Daar wachtten ons rijtuigen om ons naar Binan te brengen, nadat wij korten tijd te Santa Rosa zouden zijn gebleven, waar de Dominikaner monniken, wie vele der uitgestrekte goederen in de nabuurschap behooren, ons als gewoonlijk uitnoodigden hun klooster te bezoeken. Wij hielden ons daar slechts korten tijd op. De wegen aan de oevers van de Laguna zijn over het algemeen goed en wij bereikten Binan vóór zonsondergang; in de eerste straat hadden de Indianen zich tot eene processie gevormd, toen wij voorbij trokken. Men had verder vlaggen, takken van bloemen dragende boomen en dergelijke uitgestoken. Eerst trokken wij tusschen rijen jongelingen, daarna langs eene reeks meisjes en eindelijk bereikten wij onder een’ eereboog de schoone woning van een’ rijken mestizo, die met eene Spaansche orde was gedecoreerd, waarmede zijn’ vader reeds was begiftigd. Hij sprak Engelsch, daar hij zijne opvoeding te Calcutta genoten had en zijn huis – dat zeer groot was – leverde genoegzame bewijzen dat hij niet te vergeefs de kunst van huisselijke beschaving had bestudeerd. De meubelen, de bedden, de tafels, het keukengereedschap, alles toonde goeden smaak aan, en de blijkbare opregtheid van de goede ontvangst bragt niet weinig tot het aangename toe. Op het plein tegenover het huis van Don José Alberto was eene talrijke menigte bijeengekomen. De Indianen lieten ons hunne vechthanen bewonderen, doch wij waren niet op de vertooning van hunne oorlogszuchtige deugden gesteld. Er werd een aantal geweerschoten gelost, terwijl na het ondergaan der zon vuurwerk werd ontstoken en een groote vuurballon, waarop de woorden: «De bevolking van Binan aan hare doorluchtige bezoekers» opgelaten, dien wij spoedig uit het gezigt verloren en die welligt onze komst zal hebben aangekondigd aan de Magicienne in de Manilla-baai. Binan is eene plaats van eenig gewigt. Vele rijke mestizos en Indianen hebben er hunne woonplaats. De plaats zelve telt meer dan 10,000 inwoners. Uitgestrekte landgoederen, die daar gelegen zijn, behooren aan de Dominikaner monniken; de voornaamste onder deze was degeen, dien wij het laatst bezocht hadden. Even als overal kwamen ook hier de voornaamste personen ons in ons hoofdverblijf hunne hulde brengen, waarbij de gobernadorcillo, die gewoonlijk Spaansch spreekt, de tolk van de overigen is. Inlichtingen omtrent de plaats, dankzegging voor de ons bewezen eer, waren de hoofdonderwerpen van ons discours, maar de inlanders waren altijd verheugd als de «vreemdelingen uit verre plaatsen» belang schenen te stellen in hetgeen hen betreft. Nergens zagen wij een spoor van armoede; nergens was ophooping, ruwheid of verveling op te merken. De handelende personen en toeschouwers schenen zich evenzeer te vermaken en onze tegenwoordigheid verschafte die goede lieden slechts een feestdag te meer bij hunne geregelde en bepaalde festiviteiten. Binan wordt door eene rivier doorsneden en is ongeveer eene mijl van de Laguna verwijderd. De straten zijn tamelijk breed en de buitenwegen uitmuntend. Bij de meeste huizen vindt men tuinen, waarvan sommige zelfs zeer uitgestrekt zijn. Men vindt er zeer verschillende soorten van vruchten. Rijst wordt er op groote schaal verbouwd, daar de rivier en de daarin vloeijende beeken genoegzame middelen tot irrigatie aanbieden. De landerijen worden meestal door de Dominikanen verhuurd en de groote uitgestrektheid van sommige eigendommen bevordert den landbouw. Vóórdat de landerijen productief zijn, wordt eene geringe pachtsom genoten en, wanneer zij eens winst opleveren, zijn de monniken nog zeer vrijgevige heeren, die hunne huurders vele winsten doen genieten. Men zegt dat zij zich met 1/10 van de geheele opbrengst tevreden stellen. Een huurder wordt zelden de pacht ontnomen, wanneer hij zijne huurpenningen geregeld betaalt. Vele landerijen zijn ook in bezit van associatiën of maatschappijen, onder den naam van Casamahanes bekend. – Tusschen Binan en Manilla wordt veel handel gedreven.
Hoogst voldaan over al hetgeen wij gezien hadden, scheepten wij ons op nieuw in en trokken over de Laguna naar Pasig. Deze schoone rivier afwaarts varende, bereikten wij Manilla ’s namiddags.
HOOFDSTUK III.
GESCHIEDENIS
Eenige weinige schetsen van de levensgeschiedenis van sommige kapiteins-generaal van Manilla zullen voldoende zijn om het algemeene karakter van het Gouvernement luister bij te zetten, dat, op eenige merkwaardige uitzonderingen na, zacht en vaderlijk schijnt te zijn geweest, terwijl de Indianen, wanneer zij niet strengelijk behandeld worden, blijken zeer onderdanig, gehoorzaam en gewillig te zijn. De onderwerping van de wilde stammen in het binnenland is niet zoo goed geslaagd als men zich had voorgesteld, maar de land- en zeemagt, die ter beschikking van den kapitein-generaal staan, waren altijd gering, wanneer men de uitgebreidheid van zijn gezag daarbij in aanmerking neemt. Inderdaad moest men dan ook van vele veroveringen