Het 'John Grier Home'. Джин УэбстерЧитать онлайн книгу.
heb nog nooit zoo sterk ondervonden hoe gunstig een smaakvolle omgeving op je zielerust inwerkt. Ik zat gisteravond zoo tevreden in mijn kamer en genoot van mijn vuur, dat prachtige lichtplekken op zijn mooi artistiek vuurscherm wierp, en ik verzeker je, dat de kat van het huis voor het eerst spon toen ze zich in een balletje voor het vuur rolde.
Maar eigenlijk is de vernieuwing van mijn zitkamer het minst nuttige van alles wat er gedaan moet worden. De zalen van de kinderen schreeuwen alle zoo naar verbetering, dat ik niet weet, waar te beginnen. Die afschuwelijke donkere speelkamer op het Noorden is gewoonweg een schandaal, maar het is niet minder erg gesteld met onze afzichtelijke eetzaal of de ongeluchte slaapzalen of de waschzaal met zijn paar kuipen.
Zou het niet mogelijk zijn, als we heel zuinig te werk gaan, om dit dompige oude krot tot den grond toe te laten af branden en er gezellige, goed gebouwde buitenwoningen voor in de plaats te zetten (zulke echt gezellige cottages)? Als ik naar de plaat van dat prachtige gesticht te Hastings kijk, wordt mijn hart met afgunst vervuld! Het zou heerlijk zijn om aan het hoofd van een gesticht, ingericht zooals dat, te staan; maar raadpleeg me in elk geval als je bij je terugkomst in New-York conferenties met architecten houdt, betreffende de vernieuwing van ons gesticht, want buiten allerlei kleinigheden zou ik wenschen, dat er rondom de slaapzalen een groote waranda gebouwd wordt.
En weet je waarom? Wel, dat zal ik je zeggen. Het grootste deel van onze kinderen blijkt aan bloedarmoede, bloedarmoede en nog eens bloedarmoede te lijden. (Wat een afgrijselijk woord, vind je niet?) en een groote massa hebben vaders of moeders of ooms of tantes, die aan tuberculose zijn gestorven, weer anderen hebben dronkaards in hun familie. Zij hebben dus in de eerste plaats frissche lucht en eerst in de tweede plaats een goede opvoeding noodig. En als het goed is voor het ziekelijke deel, dan zal het toch zeker voor de anderen ook niet kwaad zijn. Ik zou wenschen dat elk kind 's winters zoowel als 's zomers in de open lucht zou kunnen slapen, maar ik begrijp heel goed, dat de heele rommel in de lucht zou vliegen als ik zulk een bom op de Regenten wierp.
O ja, van regenten gesproken, ik had een gesprek met den WelEd. Gestr. Heer Cyrus Wykoff en werkelijk, ik geloof, dat ik aan dien man nog meer het land heb dan aan Dr. Robin MacRae of aan Miss Smith of aan de kokkin. Ik schijn zoo langzamerhand een genie in het ontdekken van vijanden te worden.
Mr. Wykoff kwam hier den laatsten Woensdag aanloopen om eens met de nieuwe directrice kennis te maken.
Nadat hij zich in mijn allergemakkelijksten armstoel had neergelaten, maakte hij een aanvang met de goede besteding van zijn dag. Hij vroeg mij wat mijn vader deed en of hij er wel of niet goed bij zat. Ik vertelde hem, dat mijn vader leeren broeken vervaardigt en dat zelfs in deze moeilijke tijden de vraag voor dit nuttig artikel nogal gestadig is. Hij scheen opgelucht, waarschijnlijk voelt hij zeer veel voor dit onverslijtbaar, dus nuttig en zuinig kleedingstuk of is hij bang geweest, dat ik familie van een dominee of een professor, of een schrijver zou zijn en geheel onmogelijke ideaaltjes zou hebben met geen greintje gezond verstand, want Cyrus heeft een grooten eerbied voor gezond verstand.
En wat was wel mijn opleiding voor deze positie?
Ja zie je, dat was een vraag die mij een beetje in het nauw bracht. Ik bracht mijn studies aan de Universiteit te berde en de lezingen, die ik op de School of Philantropy gevolgd had. Daarna zeurde ik nog wat over het sociale werk, dat ik onder het personeel van mijn vader had verricht en de enkele bezoeken, die ik aan het tehuis van vrouwelijke drankzuchtigen had afgelegd.
En bij dat alles knorde hij instemmend.
Ik voegde er nog aan toe, dat ik den laatsten tijd een studie had gemaakt van kinderen, die door den staat worden opgevoed en ik noemde mijn zeventien gestichten op.
Hij knorde weer (als een dik, zelfvoldaan zwijn) en zeide, dat hij niet veel belang stelde in deze nieuwerwetsche liefdadigheidsinrichtingen.
Juist op dat oogenblik trad Jane binnen met een groote doos rozen, die mij die goede Gordon Hallock geregeld twee maal in de week stuurt om het huis wat op te vroolijken.
Onze regent stelde mij aan een verontwaardigd verhoor bloot. Hij wenschte te weten vanwaar ik deze bloemen kreeg en was zichtbaar verlicht, toen hij hoorde dat ik het geld van het gesticht er niet voor verspilde. Toen wilde hij weten wie Jane was. Ik had die vraag wel voorzien en barstte los:
"Dat is mijn kamenier".
"Uw wat????!!!!", bulderde hij, vuurrood wordend.
"Mijn kamenier".
"Wat doet die hier?" Ik vermeldde heel lieftallig de details. "Ze verstelt mijn kleeren, poetst mijn schoenen, houdt mijn lessenaar in orde en wascht mijn haar".
Ik dacht werkelijk dat de dikkert springen zou en voegde er dus welgezind aan toe, dat ik haar salaris uit mijn eigen zak betaalde en het gesticht elke week 5.50 voor haar logies gaf en dat ze niet veel at, al was ze dik.
Hij zeide dat ik wel een van de kinderen in mijn persoonlijker dienst mocht nemen.
Ik legde hem daarop uit, nog altijd beleefd maar grondig verveeld, dat Jane al vele jaren in mijn dienst was geweest en absoluut onmisbaar was.
Ten slotte nam hij afscheid nadat hij mij nog eens verzekerd had, dat hij Miss Lippett nog nooit op een enkele fout had kunnen betrappen.
"Ze was een Christin met gezond verstand en geen overdreven denkbeelden, maar met een groote dosis soliditeit...." Hij hoopte dat ik verstandig genoeg zou zijn om aan haar een voorbeeld te nemen....
En wat denk jij daarvan, mijn lieve Judy?
De dokter kwam hier een paar minuten later binnenvallen en ik herhaalde hem woordelijk alles wat de WelEd. Gestr. Cyrus zich verwaardigd had tegen mij te zeggen. Voor de eerste keer van ons leven waren de dokter en ik het gloeiend eens.
"Ja, aan Miss Lippett moet u zeer zeker een voorbeeld nemen", bromde hij. "Lieve God, schenk dien opgeblazen ezel eens wat werkelijk gezond verstand!"
En dat werd alles in het Schotsch gezegd, een zeker kenteeken dat onze dokter boos is. Mijn laatste bijnaam voor hem is (met het oog op de kleur van zijn haar en altijd achter zijn rug natuurlijk) "Sandy".
Sadie Kate zit op den grond terwijl ik schrijf, ze haalt mijn zij uit de war en windt die netjes op rolletjes voor Jane, die al geheel aan mijn heksje gewend is geraakt.
"Ik schrijf aan Tante Judy", zeg ik tegen Sadie Kate. "Wat moet ik voor jou aan Tante Judy schrijven?"
"Wie is Tante Judy?"
"Dat is de tante van elk goed kind hier in huis".
"Zeg haar dan dat ze hier moet komen en lekkere kandijklontjes voor ons mee moet brengen", dat was haar antwoord.
En dat doe ik dan ook hierbij.
Veel groeten aan onzen President.
Mevrouw Judy Abbott Pendleton.
Lieve Mevrouw,
Uwe vier brieven, twee telegrammen en drie cheques zijn in mijn bezit gekomen. Uwe bevelen zullen zoo spoedig uitgevoerd worden als voor zekere overwerkte directrice slechts mogelijk is.
Ik liet de eetkamer-geschiedenis aan Betsy Kindred over en stelde haar een limiet van 100 dollar voor de opvroolijking van dat ellendige hol. Ze nam het voorstel aan, pikte de vijf blijkbaar handigste kinderen eruit om haar bij haar werkzaamheden de behulpzame hand te bieden en sloot de deur. Nu eten onze kinders al drie dagen lang aan lessenaars in de schoolkamer. Ik heb geen flauw benul wat Betsy uitvoert, maar ze heeft een veel en veel beteren smaak dan ik, dus het zou onzinnig zijn om er tusschen te komen. En weet je, het is zoo'n goddelijk iets, dat je een werk uit handen kunt geven en weet, dat het goed zal gaan. Met alle respect voor mijn staf gesproken, vind ik toch dat ze bijster weinig idee voor nieuwerwetsche denkbeelden hebben en liever in den ouden sleur doorleven. Volgens hen moet het leven in het John Grier Home in denzelfden trant nog heden voortgaan zooals het indertijd door den nobelen John Grier in 1875 werd gesticht.
Werkelijk, liefste Judy, je idee om aan de directrice een aparte eetkamer te geven (wat ik met mijn sociale denkbeelden in het eerst verwerpelijk vond) is mijn heil gebleken. Als ik doodop ben, eet ik alleen, maar af en toe vraag ik een van den staf te gast en in de beperkte intimiteit van de kleine tafel weet ik