Aljaska en de Canada-spoorweg. UnknownЧитать онлайн книгу.
achter aan den trein; van daar verlies ik geen enkele bijzonderheid van het landschap.
Op enkele punten is het woud gekapt; maar de landbouw heeft nog slechts schroomvallig bezit genomen van het domein der houthakkers. Bijna overal is de bodem met primitieve wouden bedekt, hier en daar, helaas, door brand vernield. Op de wanstaltige en in ontbinding verkeerende overblijfselen der van ouderdom gestorven woudreuzen, tusschen dorre maar nog rechtop staande boomen, op de gecarboniseerde lagen en de in elkander verwarde halfvergane stammen, groeit een nieuw geslacht van jonge boomen vol leven. Het is een dicht labyrinth, waar men overal water aantreft. De meren zijn ontelbaar en dat zijn ook de waterloopen, die door het bosch kronkelen en naast den spoorweg aan houtzagerijen beweegkracht leveren.
Sudbury is ook een nieuw stadje, zoo maar midden in het woud ontstaan. Het is een belangrijk punt der lijn; in de nabijheid ontgint men aanzienlijke koper-, nikkel- en platinalagen en van hier gaat de 287 kilometer lange zijlijn uit, die bij Sault Sainte-Marie eindigt, de oude fransche kolonie op de landengte, die het Huronmeer met het Bovenmeer verbindt. Een kanaal met sluizen stelt die twee binnenzeeën met elkaar in gemeenschap, en een draaibrug, die den canadeeschen en den amerikaanschen oever verbindt, laat de spoortreinen passeeren en brengt zoo de verbinding tot stand van de Transcanada-spoor met de groote amerikaansche lijnen.
Verderop wordt de schilderachtige streek, nog woester. Ontgonnen plekken worden schaarscher en kleiner en komen enkel onmiddellijk aan de spoorbaan voor; en water, altijd water vertoont zich aan het oog, een tallooze menigte meertjes, moerassen, als geëmailleerd met fraaie roode bloemen, een gansche waterflora, welker frissche, teergroene kleur vreemd afsteekt tegen den donkeren tint van het stilstaande water en tegen de uitgegestrekte door het vuur zwart geworden lagen!
Aankomst te Victoria.
26 Juli.—Tweede nacht in de Yokohama, even goed als de vorige. Vroeg in den morgen gaan we langs den noordelijken oever van het Bovenmeer, dat men ’t eerst te zien krijgt te Heron Bay, 1291 kilometer van Montreal verwijderd. Het meer levert een prachtig schouwspel op, en overtreft mijne verwachtingen. De steile, rotsachtige kust, die diep is ingesneden, vormt een serie bochtige baaien, bezaaid met woudrijke eilanden; de horizon wordt gevormd door het heldere water van het grootste meer der wereld. Men weet, dat het Bovenmeer niet minder dan 590 kilometer lang is, terwijl 260 kilometer de grootste breedte aangeeft. Zijne oppervlakte, die Bladzijde 22Reclus op 83630 vierk. kilometer berekent, zou dus gelijk zijn aan die van 14 à 15 fransche departementen.
Het landschap is grootsch. Het woud is meer ongeschonden ’t zijn nog wel altijd dennen, beuken, lorken, maar de boomen zien er krachtiger uit. De weg, in de rotsen uitgehouwen, dikwijls door tunnels en houten bruggen op schragen afgebroken, is volkomen goed in orde en heeft enorme sommen moeten kosten. Verscheidene uren aaneen houden we dit tooverlandschap voor oogen. Soms doen oneffenheden van den bodem het meer een oogenblik uit het oog verdwijnen, maar spoedig komt het weer te voorschijn.
Een der merkwaardigste punten is de groote bocht om Jack Fish Bay, waar de spoorweg wel 6 à 7 kilometer lang omheen buigt. Die baai is, zooals de naam aanduidt, beroemd om den overvloed en de goede hoedanigheid van de visch. Overigens levert het Bovenmeer overal veel visch; de forel komt er veel voor en men vischt er soms forellen van vijf à zes pond. Dezen morgen hebben we in onze dining-car heerlijke exemplaren gegeten.
De Nipigon-baai, die dan volgt, is ook schoon, met hare bazaltrotsen en de rij schilderachtige eilandjes, langs den rand. Wij passeeren langs eene ijzeren brug eene breede rivier, die na eene flauwe bocht, in het Bovenmeer het water van het Nipigon-meer, uitstort. Dit meer, behalve bij de geographen, aan weinig personen bekend, is toch dertienmaal zoo groot als het meer van Genève. De oppervlakte wordt geschat op 7500 vierk. kilometer. In dezen hoek van het amerikaansche continent weet men inderdaad niet, welk der twee elementen, de aarde of het water het in uitgestrektheid wint.
In die streken, ten noorden van het Bovenmeer gelegen, die zoo koud zijn in den winter, dat de thermometer soms daalt tot op het vriespunt van kwik, is de warmte in den zomer dikwijls drukkend. Wij kregen er een staaltje van: des middags 27° in de schaduw, in den vollen wind.
Voorbij het station Nipigon verliest men het Bovenmeer uit het oog, om het twee uren later bij de Donderbaai terug te vinden, die ook weer evenals de vorige, zeer mooie punten aanbiedt.
We arriveeren om drie uur te Port-Arthur, 1600 kilometer van Montreal. De eerste der drie groote secties van den weg is afgelegd; we komen nu in de westelijke sectie. We moeten hier onze horloges een uur achteruit zetten. Buitendien waarschuwen de uurwerken der compagnie ons, dat we voortaan de dagen niet meer verdeelen in twee helften, ieder van twaalf uren, maar dat de uren van middernacht tot middernacht zullen worden gesteld in ééne rij van vier-en-twintig uren; dus in plaats van twintig minuten over drie in den namiddag, zeggen we vijftien uur twintig.
Port-Arthur, dat fraai gelegen is op den westelijken oever van de Donderbaai, is in 1867 gesticht. Het is nog maar een klein stadje van 5500 inwoners, maar bestemd om snelle vorderingen te maken, want met het erbij gelegen plaatsje Port William is het een punt van vertrek en aankomst van tallooze stoombooten en van eene geregelde scheepvaartlijn, toebehoorende aan de C. P. R. Buiten haar net van spoorwegen bezit de machtige compagnie uitmuntende en snelvarende stoombooten, waarmee ze tweemaal ’s weeks geregeld de gemeenschap onderhoudt met Owen Sound, de haven van Toronto aan de George-baai.
Men ziet het, we zijn in de beschaafde wereld teruggekeerd; de vlakte is overal bebouwd en heeft een kaal en eentonig voorkomen; geen boomen brengen afwisseling en geen tuin omgeeft die kleine houten huisjes, die alle aan elkaar gelijk zijn en verspreid liggen over eene groote oppervlakte. Daarmee in tegenstelling zijn de ruime magazijnen, de dokken, de aanlegplaatsen, de kolendepóts en groote elevators, waarvan één, een reusachtig gevaarte, 1200000 schepel kan bevatten. Alles duidt aan, dat de dag nabij is, waarop zich daar een groote stad zal vertoonen, en waarop paleizen van marmer en graniet de nederige hutjes van heden zullen vervangen. Zoo gaat het in Amerika!
We nemen in Port-Arthur eenige reizigers op. Gelukkig is het niet de dag, die op de boot van Owen Sound correspondeert; want dan zou onze sleeping-car overvol zijn geworden. Een laatste groet aan het Bovenmeer! De streek, die na Port William voor ons ligt, wordt besproeid door de schoone, breede rivier Kaministiquia, welker oevers we eenigen tijd volgen. Langzamerhand wordt het bouwland schaarscher; de natuur herneemt een woest karakter. Tegen het vallen van den avond passeeren we de waterscheiding tusschen het Bovenmeer en het Winnipeg-meer, d.i. tusschen het bekken van de Sint-Laurens en dat van de Hudsonsbaai.
27 Juli.—Van des morgens vijf uur af ben ik op mijn observatiepost op het balkon van den wagen, ik wil het station Rat Portage niet verzuimen, waar ik het beroemde Woudmeer zal kunnen zien. Het landschap is allerliefst: veel mooie meertjes, onderling met elkaar in gemeenschap staande, brengen afwisseling en maken, dat de Indianen en de trappers van vroeger, met kleine draagplaatsen of portages hier en daar er tusschen, in hunne booten van boomschors honderden, ja duizenden mijlen konden afleggen.
In een zoo moerassig oord stuitte de aanleg van spoorwegen natuurlijk op groote moeilijkheden. De grond is niets dan een wiegelende weide, rustend op zware veenlagen. Om den weg te leggen op voldoend vasten bodem, moesten er enorme hoeveelheden aarde en steenen worden aangevoerd, die in de modder verzonken zonder merkbaar gevolg.
Wat het Woudmeer aangaat, het is een vrij groot zoet waterbekken met eenen omtrek van 640 kilometer; men krijgt er echter geen goed overzicht van door de ontelbare eilandjes, die boven het ondiepe water uitkomen.
Nu betreden wij Manitoba. De dennen, die al kleiner worden, verdwijnen ten laatste geheel. Men merkt, dat men de prairie nadert; de grond is donker en veelal bebouwd; groote kudden doen zich te goed aan groene weiden. Daar is de Roode Rivier: we steken die over langs een mooie ijzeren brug en om kwartier over tien, juist den aangegeven tijd, komen we bij ’t station Winnipeg, 2292 kilometer Bladzijde 23van Montreal. De tijdcirkel bepaalt het vertrek op 14.20 uur: dus heb ik nu de vrije beschikking over vier uren.
Конец ознакомительного фрагмента.
Текст предоставлен ООО «ЛитРес».
Прочитайте