Wandelingen door Elzas-Lotharingen. UnknownЧитать онлайн книгу.
wij ons glas blanken Geisberger, op de gezondheid van keizer Barbarossa, wiens steenen beeld de pomp versiert, en eten met smaak de geboterde broodjes, zoo heet uit den oven.
La Bonhomme.
De klapperman van Kaysersberg is iemand, die de wereld gezien heeft. Niemand is beter op de hoogte van de geschiedenis der goede stad, zoowel in het verleden als in het tegenwoordige. Eer hij zijn eersten rondgang begint, vertelt hij aan de kleine kinderen, die op zijne knieën klauteren, een sprookje van den ouden tijd, waarbij zij met open mond zitten te luisteren, al krijgen zij kippevel van de akeligheid.—En wat er zoo al ’s avonds en ’s nachts gebeurt:—nu, daar weet hij van mee te praten! Maar dat is het niet, wat ons belang inboezemt: wij willen de geschiedenis van Kaysersberg vernemen: en onze nachtwacht zal ons die geschiedenis vertellen, zoo goed als een boek.
Mag hij er niet trotsch op zijn, dat zijne vaderstad al in oude dagen de zetel was van een rijksvoogd, legerhoofd en opperrechter tevens, aan wiens gezag de rijkssteden Munster en Turckheim waren onderworpen, zoowel als de onderdanen des keizers in de heerlijkheden van Hohenlandsburg en Rappolstein? De aanstelling van dien keizerlijken rijksvoogd was mede een gevolg van den brief, dien keizer Adolf van Nassau, in 1293 aan de goede burgers van Kaysersberg verleende, en waarbij hij hun al de rechten, vrijheden, privilegiën en keuren schonk van Colmar. Naar luid der overlevering, zou het kasteel, waaraan de stad haar eigenlijken ouden naam van Kaysersberg ontleent, gesticht zijn door keizer Frederik Barbarossa, tot wiens familiebezittingen ook de Elzas behoorde. Onze klapperman houdt natuurlijk aan de traditie vast, ofschoon geen enkel dokument de waarheid daarvan bevestigt. Het is gansch niet onwaarschijnlijk, dat reeds de Romeinen hier een versterkt kamp of een wachtpost hadden, want daar de oude romeinsche heerbaan van Mons Brisacus naar Tullum, van den Rijn dwars door de Vogesen, hier juist door een soort van bergpas heenliep, was dit punt van strategisch gewicht.—Van eene romeinsche nederzetting is echter niets met zekerheid bekend: daarentegen staat het vast, dat Kaysersberg, hetwelk toen gemeenschappelijk aan de graven van Horburg en de heeren van Rappolstein behoorde, in het jaar 1226, voor den schijnbaar zeer geringen prijs van tweehonderd-vijftig mark zilver, door Hendrik, roomsch-koning en zoon van keizer Frederik II, werd gekocht. Wölfelin, landvoogd van den Elzas, zou, naar men wil, het kasteel gebouwd hebben: en wel om, met het oog op de vijandige verhouding tusschen keizer Frederik II en den hertog van Lotharingen, meester te zijn van den voornaamsten weg over de Vogesen. Het nut van den maatregel bleek weldra: want in 1237 bood Kaysersberg een hardnekkigen tegenstand aan den bisschop van Straatsburg, Hendrik von Stahleck, die de zijde van den paus tegen den geëxcommuniceerden keizer gekozen had. Maar het volgende jaar maakte de hertog van Lotharingen zich, in naam van Innocentius III, van de stad meester, geholpen door een deel der bezetting, welker trouw aan den keizer door den pauselijken banvloek aan het wankelen was gebracht.
Eenmaal tot vrije stad verheven, kon het niet uitblijven of Kaysersberg lokte een aantal vasallen en hoorigen uit de omliggende heerlijkheden binnen hare muren. Zij breidde zich gaandeweg uit, en nam in bloei en welvaart toe, maar toonde zich ook dankbaar jegens keizer en rijk, aan wier bescherming zij zoo veel verschuldigd was. Steeds zond zij getrouw hare gewapenden in het veld, naast die van Straatsburg en Colmar, wanneer het er op aankwam, den overmoed en de rooverijen van de landgraven te beteugelen, den rijksvrede te handhaven of den keizer tegen zijne vijanden te steunen. De leden van den voornaamsten adel, de Beyers, de Landsbergs, de Rathsamhausen, de Hattstadts, de Erbachs, de Rappolsteins, de Schwendi’s, de Furstenbergs, vervulden het ambt van rijksvoogd van Kaysersberg, dat somwijlen vereenigd was met dat van landvoogd van den Elzas. Na zijn terugkeer uit Italië, vertoefde Karel IV de geheele Meimaand van het jaar 1351 in het kasteel, en riep daar de afgevaardigden bijeen der steden van den Elzas. In 1374 schonk diezelfde keizer aan de stad het toen zoo begeerde recht, om den Joden te vergunnen, tegen betaling, binnen hare muren verblijf te houden. De keizers Sigismund, Frederik III en Karel V begiftigden de stad met nieuwe privilegiën. De laatste vergrooting greep plaats onder de regeering van Sigismund, die haar vergunde, haar muren en wallen naar den kant van Kientzheim uit te zetten, en tevens aan Kientzheim verbood, die uitbreiding op eenige wijze te belemmeren. De rijksvoogden, die meermalen elders resideerden, ontvingen steeds bij de aanvaarding van hun ambt, den eed van trouw en gehoorzaamheid van de burgers, waar tegenover zij zich verbonden, om de stad bij hare rechten en vrijheden te bewaren. Het contingent van Kaysersberg onderscheidde zich vooral in den oorlog, dien de steden van den Elzas tegen Karel den Stoute voerden, met name in Zwitserland en bij het beleg van Nancy.
Mogen wij onzen klepperman gelooven, dan heeft geene enkele stad in den Elzas ooit soldaten geleverd, of zal ooit soldaten leveren, die in dapperheid en onversaagdheid met de wijngaardeniers van Kayserbergs heuvelen zijn te vergelijken. Nu, terwijl wij bezig zijn, ons aan dien wijn te goed te doen, zou het niet beleefd zijn, onzen braven nachtwaker tegen te spreken. Maar wat die buitengewone dapperheid zijner voorvaderen aangaat: hij kan toch niet loochenen dat de poorters van Kaysersberg de zwakheid of de dwaasheid hebben gehad, te zwichten voor de eischen der oproerige boeren en hun een contingent te leveren, dat in het bloedige gevecht bij Scherweiler, den tienden Mei 1525, voor het grootste gedeelte in de pan werd gehakt. Had Kaysersberg bij die gelegenheid de zaak van keizer en rijk, dat wil zeggen, hare eigene zaak, lafhartig verraden, het is niet meer dan billijk te erkennen, dat de burgers zich overigens, tijdens de hervorming, kenmerkten door hunne onwankelbare trouw aan de katholieke Kerk. Toen, in 1523, de pastoor de luthersche leer in de kerk begon te verkondigen, werd hij door zijne parochianen letterlijk dood geslagen. Korten tijd daarna verdreven een troep vrouwen, met zeissen gewapend, een aantal aanhangers van Luther, die van naburige plaatsen naar Kaysersberg wilden trekken, om hun geloofsgenooten te hulp te komen. Johan Geiler, de beroemde kanselredenaar, die tot aan zijn dood in 1510, in de kathedraal van Straatsburg predikte, en wiens leerredenen, vol vuur en oorspronkelijkheid, eene eerste plaats innemen onder de uitnemendste proeven der toenmalige kanselwelsprekendheid, ontving te Kaysersberg zijne opleiding.
Gedurende den dertigjarigen oorlog, viel Kaysersberg, ondanks zijn sterk kasteel en zijne zware muren, in handen der Zweden, zoo als trouwens ook met Ammerschweier en Turckheim het geval was. Eenige jaren later werd de stad, bijna zonder slag of stoot, genomen door eene afdeeling van het fransche leger onder de bevelen van den maarschalk de La Force. Een deel van de fransche troepen nam zijn intrek in den toen reeds half verwoesten burcht, waaruit de keizerlijken, door de burgers geholpen, hen vergeefs trachtten te verjagen. Sedert heeft Kaysersberg geen rol in de geschiedenis meer gespeeld. Zij bleef aan het gezag van den koning van Frankrijk onderworpen, en een fransche gouverneur trad in de plaats van den keizerlijken rijksvoogd. Tegenwoordig is Kaysersberg gedaald tot den rang van eene eenvoudige districtshoofdplaats.
Van welke zijde men de stad ook nadert, hetzij uit het dal, hetzij van den kant der vlakte, steeds trekt de oude burcht het eerst uwe aandacht, fier tronende op zijne rots, omgeven door de met wijngaarden beplante heuvelen, waarboven zijn gekanteelde toren uitsteekt. De oude poorten, waaronder de weg vroeger doorliep, zijn thans afgebroken; de muren verbrokkelen tot puin, en de grachten groeien dicht. De muur heeft nergens meer zijne oorspronkelijke hoogte behouden; maar nog verheffen zich vier of vijf, deels ronde, deels vierkante torens boven de wallen. Twee dezer torens bereiken eene aanzienlijke hoogte. Van den burcht, die door een gekanteelden muur met de stad verbonden is, heeft men een fraai uitzicht over den ingang der vallei en over de vlakte, die aan den verren gezichteinder door den Kayserstuhl en de bergen van het Schwarzwald wordt begrensd. Aan den uitgang der vallei bespeurt ge Kientzheim en Sigolsheim, in een krans van wijnbergen. De Weiss stroomt voor een gedeelte om de stad en voedt ook een zijkanaal, dat ten behoeve der molens en fabrieken is aangelegd; dit kanaal loop ten deele onder de huizen door. Over de rivier ligt eene steenen brug met twee bogen, die ter wederzijde door gekanteelde muren, bij wijze van leuningen, is omgeven en in het midden versierd met een kapelletje, waarin het beeld is geplaatst van Johannes Nepomucenus. Deze brug is minstens drie eeuwen oud.
De toren van den ouden burcht is rond. Door de zorg van den Club der Vogesen heeft men van binnen een nieuwe wenteltrap aangebracht, die naar het door een muur omgeven plat voert. Hoewel de toren niet met gehouwen steenen is bekleed,—hetgeen vreemd genoeg schijnt, want de naburige steengroeven bieden voortreffelijk materiaal in overvloed,—maakt hij nog, in spijt van de verwoestingen door den tijd aangericht, eene fiere, krijgshaftige figuur. Hoe vast en stout en trotsch staat hij daar op zijn rotsheuvel, de kloeke