Wandelingen door Elzas-Lotharingen. UnknownЧитать онлайн книгу.
en de namelooze ellende te vergeten, die als een looden last op haar weegt. Maar zoo ge u voor een oogenblik door uwe droomen laat medevoeren, de zwarte rook uit de tallooze schoorsteenen langs het kanaal van Logelbach, waar het wemelt van spinnerijen en weverijen, allen door stoom gedreven, roept u aldra tot de werkelijkheid terug. Deze streek is een der middelpunten van de elzassche katoenindustrie, die hier op groote schaal gedreven wordt, en aan honderden gezinnen arbeid en brood verschaft.
Aan den voet van den Letzenberg, aan de oevers van de Fecht en van het kanaal van Logelbach, werd de slag bij Turckheim geleverd, die de definitieve inlijving van den Elzas bij Frankrijk ten gevolge had. In het jaar 1674 trok een duitsch leger, onder aanvoering van omstreeks twintig vorsten, het land binnen, dat bij den vrede van Munster aan Frankrijk was afgestaan. Den vierden October, bij Entzheim, door het minder talrijke leger van Turenne geslagen, betrokken de Duitschers de winterkwartieren, om nieuwe versterkingen af te wachten, alvorens den veldtocht te heropenen. Het keizerlijke leger bezette geheel den Boven-Elzas, van Huningen tot Obernai, van Belfort tot Landskron; men leefde vroolijk en lustig in de winterkwartieren, volkomen gerust gesteld door den geveinsden terugtocht der Franschen naar de andere zijde van de Vogesen. Een aantal dames maakten, in het gevolg van de generaals en hoofdofficieren, den veldtocht mede. De keurvorstin Dorothea van Brandenburg hield haar hof te Colmar, waar de stedelijke regeering, de aanzienlijke burgers en de gilden wedijverden in huldebetoon, in geestdrift en toewijding. De geheele adel van den Elzas hield de zijde van Duitschland, zoowel als de oude vrije steden. De keurvorst Frederik Willem van Brandenburg, die de keizerlijken te hulp was gesneld, zwoer dat hij den grond van den Elzas niet zou verlaten, zoo lang hij nog een enkel man over had, in staat om de wapenen te voeren.—Maar—zoo als het in het duitsche leger doorgaans ging en overal gaan moet, waar eenheid van gezag ontbreekt,—de verschillende legerhoofden lagen voortdurend met elkander overhoop, en het algemeen belang werd aan persoonlijke hartstochten en berekeningen opgeofferd. Wangunst, naijver, kinderachtige veeten deden telkens nieuwe moeielijkheden uitbarsten; men twistte onderling, en bekommerde zich niet om de bewegingen van Turenne, die, naar men zich voorstelde, in Lotharingen werd opgehouden door den buitengewoon strengen winter.
In de apotheek te Kaysersberg. (Blz. 114).
Daar verspreidde zich eensklaps, in de laatste dagen van December, de tijding, dat het fransche leger, na een koenen marsch, om de bergen heen was getrokken en voor Belfort stond. Verrast, maar in het minst niet ongerust, trokken de keizerlijke veldheeren, Bournonville, Caprara en de keurvorst van Brandenburg, hun troepen samen bij Colmar. In der haast werden nu schansen en bolwerken opgeworpen langs het kanaal van Logelbach, tusschen Colmar en Turckheim, terwijl in de eerstgenoemde stad de gilden en de poorters zich wapenden om mede te helpen bij de verdediging. Iedereen verklaarde zich bereid, tot het uiterste weerstand te bieden: de magistraat, de geestelijkheid en het volk. Aan het hof van de keurvorstin Dorothea twijfelde niemand aan de overwinning; de vorstin zelve had de legerhoofden en de dames van het hof uitgenoodigd tot een schitterend feestmaal, dat den dag vóór Driekoningen zou worden gevierd.
Inmiddels was Turenne reeds tot Colmar genaderd. Bij een voorpostengevecht had de fransche generaal, op den negen-en-twintigsten December, de keizerlijken genoodzaakt uit Mulhausen te wijken. Den derden Januari, na te Ensisheim krijgsraad te hebben gehouden, trok hij, langs den voet der bergen, naar Colmar. Twee dagen later, voor het aanbreken van den dageraad, brak het fransche leger van Pfaffenheim op, en trok, in drie evenwijdige kolonnes, voort, de infanterie voorop. Op den Letzenberg staande, ziet ge, ten zuiden, den heuvel van Egisheim, met de ruïnen van zijn drie torens: de troepen van Turenne trokken daar langs. Drie duitsche eskadrons, aan gene zijde van de beek, die den weg naar Belfort doorsnijdt, op den uitkijk gesteld, maakten rechtsom keert, toen zij de Franschen bespeurden. De twee kolonnes, die onder bevel van den graaf de Lorge door de vlakte marcheerden, hielden stil voorbij het kerkhof van Wettolsheim, en ontplooiden hun liniën tot tegenover Wintzenheim, de infanterie op den linker, de kavalerie op den rechter vleugel. Turenne zelf, die met de derde kolonne langs de bergen trok, had van de hoogten van Wettolsheim gezien, hoe de keizerlijken hunne stelling namen tusschen Colmar en Turckheim, achter het kanaal, waar langs hunne talrijke artillerie werd opgesteld. Eensklaps links afslaande, marcheerde Turenne, met veertien bataillons infanterie, eenige eskadrons gendarmes en lichte kavalerie, benevens vier kanonnen, over de steile, smalle paden der wijnbergen; trok vervolgens langs de hellingen van den boschrijken heuvel, waarop de ruïne troont van den Hohlandsburg, die reeds in den dertigjarigen oorlog verwoest was; en daalde, ondanks de sneeuw, die den weg versperde, achter den Plixburg, in het dal van de Fecht af. Tegenover Zimmerbach trok hij over de rivier; en weldra vertoonden de fransche soldaten zich op de beide oevers nabij Turckheim, tot groote verbazing der vijanden. In een oogwenk werd de stadspoort door de dragonders open gebroken. De luitenant van Turenne, Foucault, viel, doodelijk getroffen, op de brug neder; maar een ander officier, Tilladet, bezette de stad met eenige honderden musketiers en grenadiers. Drie regimenten infanterie bezetten de heuvels en wijnbergen boven de stad, onder bevel van den markies de Mouchy. De lichte kavalerie plaatste zich aan den ingang van den weg naar Turckheim; andere afdeelingen bezetten het kerkhof en den molen aan gene zijde van het kanaal van Logelbach. De met beleid en spoed uitgevoerde beweging was volkomen gelukt: Turenne tastte den vijand in de flank aan.
Een verwoed gevecht volgde: het kerkhof en de molen werden driemaal genomen en hernomen. De markies de Mouchy sneuvelde, en het paard van Turenne werd onder hem doodgeschoten. De duitsche artillerie teisterde de Franschen, die, ten gevolge van den moeilijken tocht over de wijnbergen, hunne kanonnen nog niet hadden kunnen opstellen. Inmiddels spoedde de korte Januaridag naar den avond: er moest een einde aan komen. Zonder op de overmacht der vijanden te letten, liet Turenne nu zijne soldaten, in gesloten gelederen, onder het slaan der trommels en het schetteren der trompetten, ondanks het geweldig vuur der duitsche kanonnen, naar de bevrozen rivier oprukken. Men trok over de rivier en viel op den vijand aan, die wankelde, week en weldra in wanorde terugtrok.
Nu stormden de fransche soldaten den vluchtenden vijand na; maar Turenne, die wist dat de keizerlijken nog de overmacht hadden en de mogelijkheid van een vernieuwden aanval vreesde, riep zijne troepen terug. De voorzorgsmaatregel bleek onnoodig: de verwarring bij de keizerlijken was zoo groot en de verstandhouding tusschen de legeraanvoerders zoo slecht, dat aan een hervatting van den strijd niet werd gedacht. De aftocht ging weldra in volslagen vlucht over. Bournonville, de keurvorst van Brandenburg, de keurvorstin Dorothea maakten zich met alle anderen zoo haastig mogelijk uit de voeten. Van het aangekondigde feest kwam niets: in plaats van feestzangen hoorde men het gekerm der gewonden en de doodskreten der stervenden, uitgestrekt op den hard bevroren grond der weilanden langs de Fecht. De straten van Colmar weergalmden van het rumoer der vluchtende soldaten, van het geratel der haastig aangespannen kanonnen en ammunitiewagens. Doodelijke schrik vervulde de harten der burgers, die gemeene zaak hadden gemaakt met de keizerlijken, en nu de wraak van den overwinnaar vreesden. Turenne kwam den volgenden morgen in de stad, en nam zijn intrek in de herberg Zum Schwarzen Berg; hij liet de inwoners met rust en strafte hen niet voor hunne vijandelijke houding. De keizerlijken trokken over den Rijn terug, en de Elzas was voor Duitschland verloren.
Den veertienden Januari bracht de secretaris van den raad van Straatsburg aan Turenne brieven van de regeering dier stad, waarbij een beroep werd gedaan op de edelmoedigheid van den overwinnaar. De burgerij van Straatsburg was woedend tegen de keizerlijke generaals, die zich aan gene zijde van den Rijn hadden teruggetrokken en het land ten prooi lieten aan den vijand. De troepen, die door hunne stad trokken, werden door het gemeen uitgejouwd en beleedigd.
De inlijving van de hoofdstad van den Elzas was nu nog slechts eene kwestie van tijd. Zij had, in vollen vrede, bij verdrag plaats: den dertigsten September 1681 hield Lodewijk XIV zijn intocht in Straatsburg, dat bij den vrede van Rijswijk, in 1697, aan Frankrijk werd afgestaan. Voor immer, zoo luidde de formule in het vredestraktaat. Evenzoo werd, bij den vrede van Frankfort, in 1871, de Elzas weder door Frankrijk aan Duitschland afgestaan, om voor immer met het nieuw herboren Duitsche rijk vereenigd te blijven.—De geschiedenis heeft overvloedig geleerd, dat de eeuwigheid der traktaten van zeer korten duur kan zijn; in onzen tijd vooral zijn zij ter nauwernood het papier waard, waarop zij geschreven zijn. Niemand acht zich door het bezworen verdrag, het plechtig gegeven woord, inderdaad verbonden; zoodra de partij,