De Noordwestelijke Doorvaart. Roald AmundsenЧитать онлайн книгу.
ze een plek getroffen, waar groote troepen rendieren graasden. De dieren waren zeer schuw en moeilijk te naderen, zeiden de jagers. Ze hadden daarom een tent opgeslagen en hadden verscheiden dagen gejaagd. De plaats was in de nabijheid van Booth Point, die ons later zoo vertrouwd zou worden, toen we met de Eskimo’s en hun kamp hadden kennis gemaakt. Die menschen vertelden, dat ze de jagers wel hadden gemerkt, maar zich om de geweren niet in de buurt hadden gewaagd.
Den 29sten September begonnen we den bouw van het huis, waarin Ristvedt en Wiik zouden wonen. Daarvoor hadden we ongeveer zestig kisten noodig, terwijl we voor het andere observatorium veertig hadden gebruikt. Het stond op denzelfden heuvelkam als het observatorium; 75 meter verder en met uitzicht naar alle kanten.
Ook aan boord was allerlei te doen; er werden dubbele vensters ingezet; de petroleumkachels werden geplaatst en de ventilatie werd geregeld. In de kajuit maakte men het zich aangenaam, en na voldane dagtaak was het een onbeschrijfelijk genot, te kunnen wonen in warme, goed verlichte vertrekken en iets goeds te eten te krijgen. Wij strekten ons dan in onze kooien met bijzonder welbehagen uit. We moesten erkennen, dat we naar alle richtingen zeer bijzonder door het geluk begunstigd waren geworden, ook met betrekking tot de levensmiddelen, daar er twintig rendieren goed en wel versneden en opgehangen waren. Het was al koud genoeg, dat het vleesch niet bederven kon.
De kisten worden op het land opgeslagen.
Den 29sten werd tot slot het geheele schip met zeildoek overtrokken; toen waren we volkomen klaar aan boord en konden wèl voorbereid den winter te gemoet zien.
Den eersten October zag alles er wintersch uit. Het door den noordoostenwind tegen het schip gestuwde zeewater bevroor oogenblikkelijk en bekleedde de Gjöa met een dicht pantser. De stuivende sneeuw woei ons in de oogen en verbond zich in het water tot een soort van brij, waar de halve haven mee bedekt was. Dat was het begin van de ijsvorming, en toen de wind verflauwde, hadden we draagkrachtig ijs.
In den nacht was intusschen het schip naar den oever gedreven, want onze ankers hadden geen houvast genoeg gehad. Dat was niet erg, maar als het ijs in ernst vast werd, kon de Gjöa om den springvloed niet op het bij eb blootliggend strand blijven, en zoodra dan ook den volgenden dag de wind bedaarde, trokken we het schip naar buiten en verankerden het op vijftig meter afstands van het strand. Verder van de dierbare proviandtent wilden we niet graag zijn.
Den 3den October hadden we een bruikbaren weg over het ijs naar het land.
Wij zagen dat najaar kudde na kudde van rendieren en konden zooveel bemachtigen als we wilden. Het ijs vroor denkelijk dat jaar anders dicht dan anders, en toen de dieren bij hun gewone overgangsplaats van King Williamsland naar het vasteland open water vonden, trokken ze de kust langs, om een nieuwe plek voor den overtocht te zoeken.
Er lag nu een dik sneeuwdek, en daar het land eentonig is en zonder verheffingen van beteekenis, was het dikwijls moeilijk, de goede richting te houden. Eens waren we in twee partijen erop uit geweest, om vleesch binnen te rijden, de luitenant en ik, Ristvedt en Wiik. Het was al volkomen donker, toen luitenant Hansen en ik weer aan boord terugkeerden. Maar de anderen waren nog niet gekomen; ze kwamen eerst een paar uur later. Zij waren al mooi op weg geweest, de Noordwestelijke Doorvaart op eigen gelegenheid en per hondenslede te vinden, want in de duisternis waren ze, zonder het te merken, de haven voorbijgegaan en toen in westelijke richting verder gegaan. Toen ze ten laatste bespeurden, dat ze verdwaald waren, lieten ze de sleden achter en gingen langs het strand naar huis.
De Villa Magneet bestaat uit slechts één vertrek.
In dezen tijd kregen ook de honden, die tot nu toe onder den vrijen hemel hadden gekampeerd, hun hondenhuis. Het werd ingewerkt in een geweldigen sneeuwhoop. Een van onze booten werd er als dak overheen gelegd, en daar stond het mooiste hondehok, dat men zich kan voorstellen. Het heele gebouw werd met sneeuwwater overgoten en vormde daardoor een vast geheel. Het was in twee deelen verdeeld; in de eene helft woonde het oude tweetal van de Fram en in de andere de Godhavntroep.
Tegelijk werd voor een belangrijke aangelegenheid gezorgd. In het ijs aan stuurboordzijde werd een gat gehouwen en een sneeuwhuis werd er overheen gebouwd. Het gat werd den heelen winter door opengehouden, opdat men in geval van brand water bij de hand zou hebben. De inrichting werd het brandstation genoemd, en Lund werd tot chef ervan gekozen. Maar brandweerhoofdman van de Gjöa te zijn, was geen zeer benijdenswaardige positie. Elken morgen moest hij naar buiten, om voor het openhouden van het gat te zorgen. Als het ijs een dikte van bijna vier meter had bereikt, als in onzen eersten winter, is dat geen lichte taak.
De nieuwe sneeuw was thans zoo stevig samengebakken, dat ze een uitstekend bouwmateriaal opleverde. Ik ging daarom met Lund en Hansen het gebouw oprichten, waarin we in den loop van den winter de absolute magnetische waarnemingen konden doen. Er werd een van het andere 75 meter verwijderd gebouwtje gezet in de richting van den magnetischen meridiaan. Wij haalden het bouwmateriaal uit een dichtbij zijnd hol wegje, waar de sneeuw in groote hoeveelheid hard was saamgebakken. Het huis zou acht meter lang, twee meter breed en een meter tachtig hoog worden. De blokken werden met de zaag uit de sneeuw gezaagd.
Hoe dicht de sneeuw was, blijkt wel daaruit, dat de blokken gemiddeld honderd kilogram wogen. Toen we de laatste rij er boven op legden, hadden we drie man noodig, om ze op hun plaats te tillen. Voor het dak werd dunne, doorzichtige stof aaneengenaaid en erover getrokken. Op die manier kregen we een uitstekend huis voor de absolute magnetische waarnemingen.
Onze smidse te Port-Gjöa.
Daar de koude nu kwam opzetten en al meer voelbaar werd, moesten we ook aan onze persoonlijke winteruitrusting denken. Door onze gelukkige rendierjachten hadden wij een menigte prachtige vellen gewonnen. Hoe men die looien en tot onderkleeding verwerken kon, daarover braken de luitenant en ik ons telkens weer het hoofd. Bovenkleeren van rendiervel hadden we van huis meegebracht; daarover behoefden we ons geen zorg te maken, maar als we zachte, fijne onderkleeren hadden kunnen krijgen, zou dat heerlijk zijn geweest. Wij kozen nu alle huiden der jonge kalvers uit, sleepten ze in de kajuit en begonnen met ons werk. Geen van ons had een flauw vermoeden, hoe wij het aanleggen moesten. Wij wisten wel, dat men de vellen moest uitspreiden, om ze te drogen, maar of dat bij een zwak of een sterk vuur moest gebeuren, daar wisten we niets van. De luitenant keek naar mij en ik naar hem, en wij kwamen tot het besluit, dat het goed zou wezen, de vellen onder de zoldering uit te spannen. Zooveel vellen als er maar met mogelijkheid plaats konden vinden, werden uitgespannen, en weldra leek de kajuit op een mengeling van een slagerij en een looierij. Dagelijks bevoelden we de huiden, en als wij ze voor droog genoeg hielden, namen we ze af en begonnen het werk. Wat gaven we ons een moeite! Wij zouden graag resultaten bereiken, en hoe ver we het hadden kunnen brengen, is niet te zeggen. Bij gebrek aan iets beters zouden we wel stof voor onderkleeren klaar gekregen hebben, al was het dan niet eerste qualiteit. Maar als de nood op het hoogst is enz. De hulp kwam nog vóór we eraan dachten.
Конец ознакомительного фрагмента.
Текст предоставлен ООО «ЛитРес».
Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию на ЛитРес.
Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.