Een Smidsvuur van Moed . Морган РайсЧитать онлайн книгу.
Dit is een werk van fictie. Namen, personages, bedrijven, organisaties, plaatsen, evenementen en incidenten zijn een product van de fantasie van de auteur of zijn fictief gebruikt. Enige overeenkomst met echte personen, levend of dood, is geheel toevallig.
Omslagafbeelding Copyright St. Nick, gebruikt onder licentie van Shutterstock.com.
INHOUD
"Moed is superieur aan aantallen."
Flavius Vegetius Renatus
(4th century)
HOOFDSTUK EEN
Er werd een celdeur dicht geslagen, en Duncan deed langzaam zijn ogen open. Hij wenste meteen dat hij het niet had gedaan. Zijn hoofd bonsde, hij kreeg één oog niet eens open, en het kostte hem de grootste moeite om de zware slaap van zich af te schudden. Er schoot een scherpe pijn door zijn goede oog terwijl hij een koud, hard gesteente onder zijn hoofd voelde. Een stenen vloer. Hij lag op een koude, vochtige stenen vloer. Hij probeerde rechtop te gaan zitten, maar zijn polsen en enkels werden in hun bewegingen belemmerd door ijzer. Hij besefte meteen wat het waren: boeien. Hij zat in een kerker.
Hij was een gevangene.
Duncan trachtte zijn ogen verder te openen toen hij in de verte het geluid van galmende voetstappen in de duisternis hoorde. Hij probeerde zich te oriënteren. Het was donker hier. De stenen muren werden vaag verlicht door de fakkels in de verte, en door een strookje zonlicht afkomstig uit een raam dat te hoog zat om te kunnen zien. Het bleke licht filterde naar beneden, grimmig en eenzaam, alsof het uit een wereld kwam die kilometers bij hem vandaan was. In de verte hoorde hij het gedruppel van water en het geschuifel van laarzen, en hij kon maar nauwelijks de contouren van zijn cel onderscheiden. De cel was ruim, met gewelfde stenen muren, en teveel donkere randen die in de duisternis verdwenen.
Maar door alle jaren die hij in de hoofdstad had doorgebracht wist Duncan meteen waar hij was: de koninklijke kerker. Het was waar men de ergste criminelen en de meest machtige vijanden van het koninkrijk heen bracht om de rest van hun dagen te slijten—of hun executie af te wachten. Duncan had hier zelf vele mannen heen gestuurd toen hij hier had gediend, in opdracht van de Koning. Hij wist maar al te goed dat het een plek was waar veel gevangenen niet levend vandaan kwamen.
Duncan probeerde te bewegen, maar zijn boeien gaven niet mee en sneden in zijn gekneusde en bloedende polsen en enkels. Dat was echter niet zijn grootste zorg; zijn hele lichaam klopte en hij had zoveel pijn dat hij nauwelijks kon bepalen waar hij het meest pijn had. Hij had het gevoel alsof hij duizend keer met een knuppel was geslagen en door een leger paarden vertrapt was. Zelfs ademhalen deed pijn. Hij schudde zijn hoofd en probeerde de pijn te verdrijven. Het lukte niet.
Terwijl hij zijn ogen weer sloot en aan zijn schrale lippen likte, zag Duncan flarden. De hinderlaag. Was het gisteren gebeurd? Een week geleden? Hij kon het zich niet meer herinneren. Hij was verraden, omsingeld, met valse beloften in de val gelokt. Hij had Tarnis vertrouwd, en ook Tarnis was voor zijn ogen vermoord.
Duncan herinnerde zich hoe zijn mannen op zijn bevel hun wapens hadden laten vallen; hij herinnerde zich hoe hij was vastgebonden; en het ergste, hoe zijn zoons waren vermoord.
Hij schudde keer op keer met zijn hoofd terwijl hij het uitschreeuwde van angst en tevergeefs probeerde om de beelden uit zijn hoofd te zetten. Hij zat met zijn hoofd in zijn handen, zijn ellebogen op zijn knieën, en kreunde bij de gedachte. Hoe had hij zo dom kunnen zijn? Kavos had hem gewaarschuwd, en hij had niet naar hem geluisterd. Hij was naïef en optimistisch geweest, had gedacht dat het deze keer anders zou zijn, dat de nobelen wel te vertrouwen waren. En hij had zijn mannen de val in gelokt, recht een huiskamer vol slangen in.
Duncan