Raji: Boek Twee. Charley BrindleyЧитать онлайн книгу.
het midden van het podium liep. Het publiek werd stil en ging zitten, waarna dr. Pompeii naar voren leunde en haar handen op de katheder plaatste.
"Mag ik u voorstellen: de eerstejaars van de Octavia Pompeii Academy voor het jaar 1926." Haar stem klonk verbazend krachtig voor een tengere vrouw van drieënveertig. Ze wachtte tot het applaus stilviel en ging dan verder. "Ouders, familieleden en vrienden, neem afscheid van uw kind voor de volgende vier maanden, want ze zullen hard aan het werk zijn tot de kerstvakantie."
Doorheen het gemompel en gefluister van het publiek hoorde ik een laag gefluit en ik wist dat het Fuse was. Ik zwaaide naar hem en glimlachte, en hoopte dat hij de tranen niet kon zien die over mijn wangen stroomden.
"De stad Richmond heeft in 1917 land geschonken voor deze academie," zei dr. Pompeii. "In de negen jaar die daarop volgden, heeft hier geen enkel meisje gestudeerd. Het is dan ook met veel genoegen dat ik Elizabeth Keesler en Rajiani Devaki verwelkom vandaag." Ze stopte even om naar mij en Liz te kijken en wendde zich dan weer naar het publiek. "De eerste vrouwen die aan de academie studeren."
"Heb je dat gehoord, Raji?" fluisterde Liz. "Ze noemde ons 'vrouwen'."
Ik knikte.
"Jullie lijken eerder twee bange meisjes," zei iemand stil achter ons.
We keken om, maar het enige wat we zagen waren een dozijn grijnzende gezichten met ogen die strak voor zich uit keken.
"Ze halen het einde van de eerste week niet," fluisterde een andere jongen links van ons.
Liz en ik keken met een ruk naar links, maar we konden de schuldige niet betrappen.
"Wedden dat ze tegen woensdagavond huilend naar hun mama lopen?" zei nog een andere jongen. "Een van de twee is nu al aan het janken."
Ik hoorde een ingehouden gegiechel en wilde kijken wie het was, maar Liz hield me tegen. "Dat zullen we nog wel zien," fluisterde ze, "is het niet?"
"Ja," zei ik, maar ik was vastbesloten om tegen dr. Pompeii te zeggen dat ik mijn plaats aan Fuse wilde afstaan. Elizabeth zou dan wel het enige meisje zijn om het gepest en getreiter van de jongens te doorstaan. Ik keek naar Liz.
Ze is sterk genoeg. Ze zal ze wel alleen aankunnen.
Dr. Pompeii ging verder. "Wil iedereen nu rechtstaan voor het doorgeven van de vlaggen?"
Ze stapte achteruit en drie laatstejaars in gala-uniform marcheerden het podium op met de vlaggen van de academie. De cadetten marcheerden op een rij met vooraan de Amerikaanse vlag, gevolgd door de vlag van Virginia en dan de vlag van de Octavia Pompeii Academy. Toen ze in het midden van het podium waren, tegenover de nieuwe eerstejaars, stapten ze links uit de flank, waarna ze alle drie naast elkaar in de houding stonden met hun gezicht naar het publiek. De drie studenten voerden elke beweging met prefecte militaire precisie uit. Na een paar tellen, alsof er een stil commando gegeven werd, lieten ze de uiteinden van de vlaggenstokken op de grond vallen. Hun bewegingen waren zo synchroon dat de drie bonzen van de vlaggenstokken op de vloer van het podium als een enkele bons klonken. Dan hielden ze de vlaggenstokken schuin naar voor en gingen ze in de rusthouding staan. De twee cadetten met de Amerikaanse en de Virginiaanse vlag droegen elk een houten doos met een glazen deksel in hun linkerarm.
Achter me hoorde ik goedkeurend gefluister van een paar eerstejaars, maar een scherpe blik van dr. Pompeii legde hen het zwijgen op.
Een andere cadet uit het laatste jaar kwam het podium opgemarcheerd, passeerde voor de vlaggendragers en ging dan voor de katheder staan.
“Ga zitten, alstublieft," zei de cadet en wachtte dan tot iedereen neerzat. "Ik ben cadet-sergeant Benjamin Smith. Onze vlaggendragers bekleden een verheven en erg gewaardeerde positie binnen de groep laatstejaars. Hun taken bestaan niet alleen uit het bewaken en beschermen van onze vlaggen, maar ook uit elke dag de vlaggen op de campus hijsen en strijken." Hij was even stil voor hij verderging. "De Amerikaanse vlag..."
Cadet Wilson, die de Amerikaanse vlag droeg, draaide naar rechts, nam zes passen en liet dan de vlaggenstok zakken tot een hoek van vijfenveertig graden zodat de vlag neerhing van de stok. Er klonken een paar stille opmerkingen uit het publiek toen bleek dat de vlag versleten was en er vlekken op zaten. Hij was ook gescheurd en er zaten verschillende kleine, ronde gaten in.
"De vlag die u hier ziet, is een replica van de vlag die cadet Wilson in de houten doos draagt."
Cadet Wilson hield de houten doos met het glazen deksel naar het publiek. Iedereen kon de opgevouwen Amerikaanse vlag erin zien liggen.
"De reden waarom we een replica laten zien, is omdat de originele vlag in de doos te waardevol en kwetsbaar is om dagelijks te gebruiken." Cadet Smith keek naar de linkerkant van het podium. "Het is een eer dat we vandaag een soldaat in ons midden hebben die rechtstreeks kennis heeft over de geschiedenis van deze vlag."
Een soldaat in een blauw gala-uniform van de marine en een witte pet stapte het podium op vanuit de coulissen. Hij liep langzaam en gebruikte een wandelstok ter ondersteuning, maar zijn houding was nog altijd recht. Het duurde even voor hij de katheder bereikt had.
"Sergeant William Jensen," zei cadet Smith, "Amerikaans marinierskorps."
Sergeant Jensen kreeg een luid applaus en dan salueerde cadet Smith snel. De marinier stopte, nam zijn wandelstok in zijn linkerhand en salueerde ook. Toen hij zijn hand liet zakken, stak hij hem uit voor een handdruk.
Cadet Smith liet sergeant Jensen alleen bij de katheder en ging naast dr. Pompeii staan. Sergeant Jensen nam zijn pet af en plaatste hem onder zijn arm.
"Teufel Hunden," sprak hij door de micro. Na een korte stilte herhaalde hij: "Teufel Hunden is hoe de Duitsers ons noemden tijdens de Slag bij het Belleaubos. De ruwe vertaling is 'duivelshonden'. Het was in mei 1918, precies acht jaar geleden, dat generaal John J. Pershing de Amerikaanse mariniers beval om het Duitse leger te verdrijven uit een dicht bebost gebied op een zeventigtal kilometer ten westen van Parijs. Mijn eenheid was het tweede bataljon, vijfde marineregiment, onder leiding van kapitein Lloyd Williams.
"De eerste dag van het gevecht werden we zwaar onder vuur genomen door mitrailleurs en de Duitse artilleriegranaten landden steeds dichter bij onze linies. We kregen de opdracht in positie te blijven tot er versterking kwam. Dan moesten we de mitrailleursnesten uitschakelen en dieper het bos indringen om de artillerie het zwijgen op te leggen. Terwijl we onze loopgraven aan het graven waren, schreeuwde iemand: "Ze komen eraan!"
"We grepen ons geweer en richtten het op de groep soldaten in hemelsblauwe uniformen die over een lage heuvel klauterden en door een tarweveld naar ons toe kwamen gelopen. Maar voor we een schot gelost hadden, schreeuwde kapitein Williams: "Niet schieten! Ze zijn ongewapend." Nadat hij een ogenblik de mannen bekeken had, zei hij: "Het zijn Fransen!" We lieten onze geweren zakken en maakten plaats voor de Franse soldaten die door onze linies heen tot achteraan liepen.
"Een Franse officier struikelde toen hij rende om zijn mannen in te halen. Hij herwon zijn evenwicht en riep naar kapitein Williams: 'U moet zich samen met ons terugtrekken, we worden overmand!'
"Kapitein Williams riep naar de rug van de rennende Fransman: 'Terugtrekken? We zijn hier verdorie nog maar pas!'"
Sergeant Jensen wachtte tot het beleefde gelach stilviel.
Het was moeilijk voor mij om al zijn woorden te begrijpen. Zelfs na een jaar in Virginia was mijn Engels nog niet erg goed. Als ik zijn lippen kon zien, zou ik hem misschien beter verstaan, maar ik snapte wel dat hij sprak over een veldslag tijdens de Grote Oorlog die nog maar een paar jaar geleden beëindigd was.
"Nadat we twee uur gewacht hadden op de beloofde versterking en er heel veel slachtoffers gevallen waren door het onophoudelijke Duitse artillerievuur, klom kapitein Williams naar het voorste deel van onze loopgracht om de bosrand aan de overkant van het tarweveld in het oog te houden met een verrekijker.
"Hij liet zijn verrekijker, die rond zijn hals hing, zakken en riep: "Kom op, het is zover!"
"Het bleef even stil terwijl de mariniers naar elkaar keken. Niemand weet wat er in die mannen omging; het enige dat ik weet, is dat ik dacht aan het motto van het Marinierskorps: