Een Smidsvuur van Moed . Морган РайсЧитать онлайн книгу.
van Escalon. Hij voelde zich verdwaald en alleen in deze wrede wereld. Beelden van zijn stervende vader, die door de mensen soldaten dood was gestoken, schoten door zijn hoofd. Zijn vader, die hij nooit had gekend, behalve op dat ene moment van de strijd; zijn vader, die was gestorven om hem te redden.
De baby draak had het gevoel dat de dood van zijn vader zijn schuld was, en met elke slag van zijn vleugels voelde hij het gewicht van zijn schuldgevoel. Als hij er niet was geweest, dan had zijn vader nu misschien nog geleefd.
De draak vloog verder, verscheurd door verdriet en berouw bij het idee dat hij nooit de kans zou krijgen om zijn vader te leren kennen. Hij zou hem nooit kunnen bedanken voor zijn onzelfzuchtige heldendaad, voor het redden van zijn leven. Een deel van hem wilde eigenlijk ook niet meer leven.
Maar een ander deel brandde van woede. Hij wilde wanhopig graag die mensen doden, zijn vader wreken en het land verwoesten. Hij wist niet waar hij was, maar zijn intuïtie vertelde hem dat hij oceanen ver verwijderd was van zijn thuisland. Zijn instinct dreef hem terug naar huis; maar hij wist niet waar huis was.
De baby vloog doelloos verder, verdwaald. Hij spuwde vuur naar boomtoppen, naar wat hij ook maar kon vinden. Al snel had hij geen vuur meer in zich, en niet lang daarna voelde hij hoe hij steeds lager zakte. Hij probeerde weer omhoog te vliegen, maar besefte tot zijn paniek dat hij daar de kracht niet meer voor had. Hij probeerde een boomtop te vermijden, maar zijn vleugels konden hem niet langer dragen en hij beukte er recht tegenaan. Hij voelde alle oude wonden die nog niet waren genezen.
Wanhopig vloog hij verder, steeds lager, en hij verloor steeds meer kracht. De bloeddruppels vielen als regendruppels naar beneden. Hij was zwak van de honger, van zijn verwondingen, van de duizenden keren dat hij met een speer was gestoken. Hij wilde verder vliegen, een doelwit vinden, maar zijn oogleden werden te zwaar. Hij voelde hoe hij keer op keer het bewustzijn verloor.
De draak voelde dat hij stervende was. Aan de ene kant was het een opluchting; spoedig zou hij weer bij zijn vader zijn.
Hij werd opgeschrikt door het geluid van ritselende bladeren en krakende takken, en toen hij voelde hoe hij door de boomtoppen viel, deed hij eindelijk zijn ogen open. Zijn zicht werd belemmerd door een groene wereld. Niet langer in staat om zichzelf te controleren voelde hij hoe hij naar beneden viel, dwars door de boomtakken heen.
Hij kwam abrupt tot een stop ergens hoog in een boom, verstrikt tussen de takken. Hij was te zwak om zich te verzetten. Hij hing daar, bewegingsloos. Hij had teveel pijn om te bewegen, en elke ademtocht deed hem nog meer pijn dan de vorige. Hij wist zeker dat hij hierboven zou sterven, verstrikt tussen de bomen.
Eén van de takken brak ineens, en de draak viel naar beneden. Hij viel een goede vijftien meter naar beneden, tot hij uiteindelijk op de grond belandde.
Hij lag daar, zijn ribben gebroken, en hij ademde bloed. Langzaam bewoog hij één van zijn vleugels, maar hij kon niet veel meer doen.
Hij voelde zijn levenskracht wegstromen. Het voelde het oneerlijk, prematuur. Hij wist dat hij een lotsbestemming had, maar hij wist niet wat het was. Het leek erop dat het kort en wreed was. Hij was geboren, alleen om zijn vader te zien sterven, en vervolgens zelf dood te gaan. Misschien was dat wat het leven was: wreed en oneerlijk.
Terwijl zijn ogen zich voorgoed sloten, ging er een laatste gedachte door zijn hoofd: Vader, wacht op me. Tot snel.
HOOFDSTUK ZES
Alec stond op het dek en greep de reling van het zwarte schip vast. Hij keek uit naar de zee, zoals hij al dagen had gedaan. Hij zag hoe de enorme golven aan kwamen rollen en hun kleine zeilboot optilden, hij zag het schuim breken onder de boeg. Ze voeren over het water met een snelheid zoals hij nog nooit had ervaren. De zeilen stonden strak, de wind was sterk en gestaag. Alec bestudeerde het schip met de bekwame ogen van een ambachtsman en vroeg zich af waar het van gemaakt was; het was duidelijk vervaardigd uit een ongebruikelijk, glad materiaal, een materiaal dat hij nog niet eerder had gezien. Het had hen in staat gesteld om dag en nacht hun snelheid te behouden, en in het donker ongezien langs de Pandesiaanse vloot te komen, de Zee van Verdriet af, en de Zee van Tranen op.
Alec dacht terug aan hoe somber de reis was geweest. Ze hadden dag en nacht gezeild. Het waren lange nachten op de zwarte zee geweest, gevuld met vijandige geluiden van exotische wezens en het kraken van het schip. Hij was meer dan eens wakker geworden en had gezien hoe een lichtgevende slang aan boord probeerde te klimmen, waarna de man waarmee hij zeilde de slang van het schip had afgetrapt.
Nog mysterieuzer dan het exotische zeeleven was Sovos, de man aan het roer van het schip. De man had Alec opgezocht in de smederij en hem aan boord van het schip gebracht. Nu zou hij hem naar één of andere afgelegen plek brengen. Alec vroeg zich af of het gestoord was om hem te vertrouwen. De man had in ieder geval zijn leven gered. Alec herinnerde zich hoe hij, toen ze al ver op zee waren, terug had gekeken op de stad van Ur, en had gezien hoe de Pandesiaanse vloot dichterbij was gekomen. Hij had de kanonskogels door de lucht zien zeilen, had het gerommel in de verte gehoord, en had de enorme gebouwen zien instorten, gebouwen waar hij slechts enkele uren eerder nog binnen was geweest. Hij had geprobeerd om van het schip af te komen om hen te helpen, maar ze waren al te ver weg geweest. Hij had erop gestaan dat Sovos zou omkeren, maar zijn smeekbedes waren zinloos geweest.
De tranen sprongen in zijn ogen toen hij dacht aan zijn vrienden, vooral Marco en Dierdre. Hij sloot zijn ogen en probeerde de herinnering van zich af te zetten. Hij had het gevoel dat hij hen allemaal in de steek had gelaten.
Het enige dat Alec op de been hield, dat hem uit zijn moedeloze staat haalde, was het gevoel dat hij elders nodig was, zoals Sovos had gezegd; dat hij een zekere lotsbestemming had, en dat hij elders kon helpen om de Pandesianen te verslaan. Zoals Sovos al had gezegd, zou het niemand hebben geholpen als hij daar was gebleven en gestorven. Toch hoopte en bad hij dat Marco en Dierdre het hadden overleefd, en dat hij op tijd terug kon keren om hen weer te zien.
Nieuwsgierig naar waar ze heen gingen, had Alec Sovos bestookt met vragen. Maar Sovos had koppig zijn mond gehouden. Hij stond dag en nacht aan het roer, met zijn rug naar Alec toe. Voor zover Alec wist sliep of at hij nooit. Hij stond daar alleen maar, uitkijkend over de zee, in zijn lange leren laarzen en zwarte leren jas, met zijn vuurrode zijden cape met het vreemde insigne over zijn schouders gedrapeerd. Met zijn korte, bruine baard en felle groene ogen die naar de golven staarden alsof hij één met hen was, leek hij alleen maar mysterieuzer te worden.
Alec staarde naar de vreemde Zee van Tranen met haar lichte aqua kleur, en werd overspoeld met het verlangen om te weten waar hij heen werd gebracht. Niet in staat om de stilte nog langer te verdragen wendde hij zich tot Sovos, wanhopig om antwoorden.
“Waarom ik?” verbrak Alec de stilte. Dit was al de zoveelste keer dat hij het probeerde, maar dit keer was hij vastberaden om een antwoord uit hem te krijgen. “Waarom koos je mij, uit alle mensen in die stad? Waarom was ik degene die was voorbestemd om te overleven? Je had honderd mensen kunnen redden die veel belangrijker zijn dan ik.”
Alec wachtte, maar Sovos zweeg. Hij stond met zijn rug naar hem toe en keek aandachtig naar de zee.
Alec besloot een andere strategie te proberen.
“Waar gaan we heen?” vroeg Alec. “En hoe kan het dat dit schip zo snel kan varen? Waar is het van gemaakt?”
Alec staarde naar zijn rug. De minuten gleden voorbij.
Uiteindelijk schudde de man zijn hoofd. Hij draaide zich niet om.
“Je gaat naar waar je voorbestemd bent om te gaan, naar waar je voorbestemd bent om te zijn. Ik koos jou omdat we jou nodig hebben, en niemand anders.”
Alec dacht na.
“Nodig waarvoor?” drong Alec aan.
“Om Pandesia te vernietigen.”
“Waarom ik?” vroeg Alec. “Hoe kan ik nu helpen?”
“Alles zal duidelijk worden zodra we aankomen,” antwoordde Sovos.
“Waar aankomen?” drong Alec aan. Hij raakte gefrustreerd. “Mijn vrienden